vrijdag 4 november 2011

Onroerend goed en prejudiciële vragen

Het belang van Europees recht neemt steeds toe als het gaat om de heffing van BTW. De stand van zaken in de regelingen die gelden voor onroerende zaken maken dat goed zichtbaar. Op een aantal punten zijn vragen aan de orde die grote consequenties kunnen hebben. Zo speelt al enige tijd de vraag of een integratieheffing van art. 3-3-b van de Wet OB in overeenstemming is met de BTW Richtlijn. Dat is begonnen met een uitspraak van Gerechtshof Den Haag dat dit niet geval is. Inmiddels heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie. Ook speelt de vraag wat er aan de orde is bij werkzaamheden van makelaars. Als ze bemiddelen bij de verkoop van een onroerende zaak in een vennootschap dan worden er stenen of aandelen verkocht. De vraag is of dat verschil maakt voor het eindresultaat, belaste of vrijgestelde bemiddeling. De Hoge Raad heeft prejudiciële vragen gesteld. Verder kent de wet een bijzondere bepaling in art. 12a. Daar staat dat een koper die verkeerde informatie afgeeft bij de optie tot belaste levering, geconfronteerd wordt met de gevolgen. Bij de koper wordt nageheven wat bij de verkoper verschuldigd zou zijn tengevolge van het feit dat de levering achteraf alsnog vrijgesteld blijkt. Ook hier zijn prejudiciële vragen gesteld. We wijzen op deze punten, omdat ze aangeven wat het belang is geworden van de rol van Europees recht en de uitspraken van het Hof van Justitie. Bovendien blijkt dat er nogal wat ontwikkelingen zijn als het gaat om onroerende zaken en BTW. Vandaar dat we er over een paar weken een lezing over houden...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten