De integratielevering van 3-3-b Wet OB (voorheen 3-1-h) staat onder druk. Dat wil zeggen, als het gaat om de toepassing van dat artikel bij onroerende zaken. En daar weegt de bepaling natuurlijk het zwaarst. Het Hof 's Gravenhage heeft reeds uitgesproken dat de bepaling in strijd is met de BTW Richtlijn. In de cassatieprocedure die vanzelfsprekend werd aangespannen door de staatssecretaris concludeerde AG Van Hilten dat er geen strijd is van de bepaling met de Richtlijn. De Hoge Raad is er niet zeker van en stelt prejudiciƫle vragen. Daarbij overweegt de Hoge Raad een aantal uitspraken van het Hof van Justitie. We zijn erg benieuwd. Deze levering is altijd lastig uit te leggen aan de klanten. De effecten kunnen heel erg groot zijn en lijken soms willekeurig. Toch zijn we in de Nederlandse rechtspraktijk gewend aan de heffing. We hebben 'm al zo lang. Een hele korte reminder: 3-3-b is aan de orde als er een onroerende zaak wordt gerealiseerd op de grond van iemand die er vervolgens vrijgestelde prestatie mee gaat verrichten. Voor de praktijk is nu van belang dat in ieder geval altijd bezwaar wordt gemaakt tegen de heffing, bijvoorbeeld door een bezwaar tegen de eigen aangifte, althans de betaling daarvan. Belangrijker nog, is dat er in elk geval dat deze heffing aan de orde kan zijn, rekening wordt gehouden met beide mogelijkheden, dat ie blijft, of dat ie sneuvelt. We houden u op de hoogte.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten