zondag 20 september 2009

Vertrouwen inspecteur en CCT

In een uitspraak van een Rechtbank lees ik dat het vertrouwensbeginsel zwaarder weegt dan een algemeen voorbehoud. De zaak gaat over een dga die een woning gaat bouwen en alle BTW in aftrek brengt. Hij doet dat, omdat hij een kamer in de woning verhuurt aan zijn holding, als werkkamer. Daardoor wordt hij in privé 7-2-b-ondernemer en gebruikt hij de woning gemengd voor economische en andere activiteiten. De situatie die bij HvJ CCT aan de orde was, dus. Ik heb er eerder over geschreven. Nu meent de inspecteur achteraf dat de man ten onrechte als ondernemer is aangemerkt op grond van het VdSteen arrest van het HvJ. In VdSteen sprak het Hof uit dat een dga die door zijn holding aan zijn werkmaatschappij wordt ter beschikking gesteld daarmee geen ondernemer is. Dit was anders dan de Nederlandse Hoge Raad een paar jaren eerder had uitgesproken. Het bijzondere is nu dat een dga natuurlijk best om andere redenen ondernemer voor de BTW kan zijn en blijven. Bijvoorbeeld voor de verhuur van onroerende zaken. Nu zou het kunnen dat deze Rechtbank, net als een andere niet zo lang geleden, meent dat de verhuur van de werkkamer niet tot ondernemerschap kan leiden, omdat deze onderdeel uitmaakt van de loondienstrelatie van de werknemer (dga) en de werkgever (zijn holding). Mij lijkt dat geen juiste gedachte, omdat 7-2-b in alle gevallen leidt tot ondernemerschap voor de BTW. Er gelden geen voorbehouden. Dan terugkerend bij de uitspraak over de werking van het vertrouwensbeginsel. Het lijkt mij dat dit niet aan de orde hoeft te komen, nu deze dga ondanks VdSteen gewoon ondernemer is gebleven. Dit zijn uitspraken die het gevolg zijn van naheffingsaanslagen die zijn opgelegd voor de BTW die is teruggevraagd op woningen. De stand van zaken komt aan de orde bij mijn volgende lezing, over 'privé gebruik'.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten